Op school.
Ik breng mijn kind naar school.
Mijn kind zit in groep drie.
Ik zit ook op school.
Ik lees op school.
Ik schrijf op school.
Ik praat op school.
Ik leer veel.
Ik breng mijn kind naar school.
Mijn kind zit in groep drie.
Ik zit ook op school.
Ik lees op school.
Ik schrijf op school.
Ik praat op school.
Ik leer veel.