De hond.
Ik loop door het park.
Ik zie een vrouw met een hond.
De hond zit aan de lijn.
De vrouw aait de hond.
De hond zegt: Waf.
De hond schudt met zijn staart.
Ik heb geen hond.
Ik loop door het park.
Ik zie een vrouw met een hond.
De hond zit aan de lijn.
De vrouw aait de hond.
De hond zegt: Waf.
De hond schudt met zijn staart.
Ik heb geen hond.