De bril.
Ik ben op school.
Ik lees een boek.
Maar de letters zijn te klein.
Ik zie de letters niet goed.
Ik pak mijn bril.
Ik zet de bril op.
Nu zie ik het goed.
Ik ben op school.
Ik lees een boek.
Maar de letters zijn te klein.
Ik zie de letters niet goed.
Ik pak mijn bril.
Ik zet de bril op.
Nu zie ik het goed.